Hoofdstuk 6
'Blijf hier staan,' zei ik tegen iedereen. 'Ik moet even naar de weegkamer om iets te regelen. Blijf hier staan tot ik terugkom.'
Ze knikten min of meer verstoord en ik dook naar binnen, waar ik wanhopig zocht tot ik een velletje papier en een envelop gevonden had.
Ik schreef aan Malcolm:
De halve familie is hier, gestuurd door Joyce. Blijf in godsnaam waar je bent, laat je niet zien en wacht tot ik je kom halen.
Ik deed het briefje in de
envelop, schreef er Malcolms naam op en zocht een official uit
die hoog genoeg was om het door
iemand te laten bezorgen.
'Mijn vader luncht momenteel in de directie-eetzaal,' zei ik. 'En het is van het grootste belang dat hij dit briefje onmiddellijk krijgt.'
De official was mij ter
wille. Hij moest toch naar de bestuurskamer, zei hij, en hij zou
het er zelf heen brengen.
Dankbaar en slechts een vleugje minder wanhopig - omdat het
net iets voor Malcolm zou zijn om juist nu naar beneden te
komen om het hele stel tegemoet te treden - liep ik opnieuw naar
buiten en trof hen alle vijf nog steeds trouw wachtend aan op
precies dezelfde plaats waar ik ben had achtergelaten.
'Zeg, je ziet er echt fantastisch uit in al die spullen,' zei Debs half spottend.
Donald keek haar verbaasd aan en ik hoorde hem al op zijn golfclub zeggen: 'Mijn broer, de amateurjockey...,' wel wetende dat hij indien ik beroeps was geweest er met geen woord over gerept zou hebben. Een echte snob, die Donald - maar er bestonden ergere ondeugden.
Debs, de tweede vrouw van
Ferdinand, was naar de renbaan gekomen in een zwartleren mantel met
ceintuur, met
erboven schouderlang blond haar en eronder lange
zwarte laarzen. Haar oogleden waren purperrood, evenals haar
vingernagels. De onschuld die ik een jaar tevoren had
gefotografeerd liep gevaar te verdwijnen.
Ferdinand, die kleiner was dan Debs en meer dan ooit op Malcolm leek, bleek te lijden aan zijn gebruikelijke besluiteloosheid of hij me moest liefhebben dan wel haten. Ik glimlachte opgewekt tegen hem en vroeg hoe de reis geweest was.
"Veel verkeersdrukte,' zei hij benepen.
'We zijn hier niet gekomen om over het verkeer te praten,' zei Serena scherp. 'We willen weten waar paps is.'
Malcolms kleine Serena, die
nu langer was dan hij, was die dag gekleed in iets
koningsblauws met witte ruches aan haar
hals en polsen, en een witte wollen muts met pompon die haar
blonde kapsel bedekte. Ze zag eruit als een sprietig meisje
van zestien in plaats van een tien jaar oudere vrouw. Alleen
haar koele houding tegenover mij, die geen teken van dooi liet
zien, verried haar leeftijd.
Met haar hoge, meisjesachtige stem zei ze: 'We willen dat hij op elk van ons een zeer aanzienlijk bedrag vastzet. Dan kan hij opvliegen met de rest.'
Ik knipperde met mijn ogen. 'Wie heeft je dat voorgezegd?' vroeg ik.
'Niemand,' zei ze luchtig, en voegde er toen aan toe: 'Mams zegt het ook. En Gervase,' hetgeen waarschijnlijker klonk.
Het droeg alle kenmerken van Gervase's brute stijl.
Donald en Helen leken
duidelijk geïnteresseerd in het voorstel. Ferdinand en Debs
hadden het natuurlijk al eerder
gehoord.
'Gervase meent dat het de beste oplossing is,' knikte Ferdinand.
Ik twijfelde er heel erg aan
of Malcolm ermee zou instemmen, maar ik zei alleen: 'Ik zal de
boodschap overbrengen, de
volgende keer dat hij contact met mij opneemt.'
'Maar Joyce is er zeker van dat je weet waar hij is,' wierp Donald tegen.
'Niet precies,' zei ik. 'Weet je dat Lucy en Edwin hier ook zijn?'
Ze werden hierdoor gelukkig
even afgeleid en keken over hun schouders om te zien of ze hen
tussen het aangroeiende
publiek konden ontdekken.
'Heeft Joyce niet gezegd dat ze jullie allemaal hierheen zou sturen?' vroeg ik en het was Ferdinand die zijdelings en met afgewend hoofd antwoord gaf.
'Ze zei tegen Serena dat ze hierheen moest gaan, Serena moest het ook tegen mij zeggen en daarom zijn we samen gekomen. Ik wist niets over Donald en Helen of over Lucy en Edwin. Ik denk dat ze je in verlegenheid wilde brengen.'
Zijn ogen gleden even naar mijn gezicht om mijn reactie te peilen. Ik geloof niet dat mijn gezicht iets verried, Joyce mocht me dan aan één stuk door 'lieverd' noemen, ze kon tegelijkertijd venijnig gemeen zijn en ik had een leven lang de tijd gehad om een pantsering aan te kweken.
Ferdinand stond toevallig naast me. In een opwelling fluisterde ik in zijn oor: 'Ferdinand, wie heeft Moira vermoord?'
Hij wendde zijn blik abrupt van Lucy en Edwin naar mij en keek mij strak aan, In de korte pauze voor hij antwoord gaf kon ik hem zien denken, maar ik had geen decoder voor zijn gedachten. Van al mijn broers was hij mij nog het meest zielsverwant en toch waren de anderen bij hem vergeleken een open boek. Hij was een gesloten natuur, net als ikzelf waarschijnlijk. Toen ik klaar was met mijn schuilhoek in de keukenmuur, had hij er ook een willen bouwen, maar Malcolm had gezegd dat één genoeg was en dat we er maar samen mee moesten doen. Ferdinand had een poosje gemokt en me gemeden, en gegnuifd om de dode ratten van Gervase. Ik vroeg mij af in hoeverre mensen naarmate ze ouder werden hetzelfde bleven als toen ze jong waren — of je gevoeglijk kon aannemen dat ze niet wezenlijk veranderd waren en dat als je de levenslagen een voor een kon afpellen, je weer bij het kind zou uitkomen dat je gekend had. Ik wenste dat Ferdinand weer was zoals ik hem gekend had als tien- of twaalfjarige - een jongen die er heel knap in was om op een fiets te rijden terwijl hij op zijn hoofd op het zadel stond — en in geen duizend jaar een moordenaar.
'Ik weet niet wie Moira
vermoord heeft,' zei hij ten slotte.
'Volgens Alicia heb jij het gedaan. Ze heeft tegen de
politie gezegd dat jij het wel geweest moet
zijn.'
'Ik kan het niet geweest zijn.'
'Ze zegt dat de politie je alibi zou kunnen kraken als ze het maar probeerden.'
Ik wist dat ze dat serieus
geprobeerd hadden — ze hadden van minuut tot minuut nagegaan
wat ik die dag gedaan had
en hun houding en achterdocht waren verontrustend
geweest.
'En wat denk jij' vroeg ik nieuwsgierig.
Hij knipperde met zijn ogen. 'Alicia zegt...'
Ik zei bruusk: 'Je moeder kletst veel te veel. Kun je niet voor jezelf denken?'
Hij was beledigd, wat ook wel logisch was. Hij stak zijn armen in die van Debs en Serena en verkondigde: 'Wij drieën gaan iets drinken en een sandwich eten. Als je van je paard valt en je nek breekt, zal niemand je missen.'
Ik glimlachte tegen hem, hoewel zijn toon niets grappigs had.
'En wees niet zo verdomd vergevensgezind,' zei hij.
Hij trok de vrouwen bij mij weg en marcheerde ze af. Ik was benieuwd hoe hij een dag vrij van zijn werk had gekregen, maar ik veronderstelde dat de meeste mensen daar geen moeite mee zouden hebben als ze het probeerden. Hij was statisticus en studeerde voor actuaris bij de verzekeringsmaatschappij waar hij werkte. Hoe groot was de kans, vroeg ik mij af, dat een tweeëndertigjarige statisticus wiens vrouw purperrode vingernagels had aanwezig was wanneer zijn broer zijn nek brak op Sandown Park?
Donald en Helen zeiden dat ook zij een sandwich gingen verorberen (Donalds woordkeuze) en Helen voegde er ernstig aan toe dat zij hoopte dat ik ongedeerd de finish zou halen, wat Ferdinand ook mocht zeggen.
'Dank je wel,' zei ik en ik hoopte dat ik haar kon geloven.
Ik liep opnieuw de weegkamer in om na te denken.
Lucy en Edwin zouden misschien voor het eind van de middag vertrekken en Donald en Helen ook, maar Ferdinand niet. Hij ging graag naar races kijken. Hij had eens in een spraakzame bui verteld dat hij dolgraag bookmaker zou zijn geworden - hij kon bliksemsnel de verschillende wedkoersen uitrekenen.
Het probleem hoe ik Malcolm ongezien van de renbaan weg kon krijgen beperkte zich ook niet tot die familieleden met wie ik gesproken had. Indien ze er allemaal zo zeker van waren dat ik wist waar Malcolm uithing, zou een van de anderen zich gewiekst achter een boom verscholen kunnen hebben om me bij mijn vertrek te volgen.
Er stonden honderden bomen op Sandown Park.
De eerste race ging voorbij, en toen het zover was reed ik met Young Higgins naar buiten voor de tweede race.
Jo had als gewoonlijk rode blosjes van plezier en verwachting. George deed, ook als gewoonlijk, grommend zakelijk en zei dat ik vooral voorzichtig moest zijn bij die lastige eerste hindernis en de eerste keer vooral rustig aan heuvelopwaarts langs de tribune moest gaan.
Ik zette Malcolm uit mijn gedachten en ook het onderwerp moord, wat niet moeilijk was. De hemel was strakblauw, de lucht was fris vanwege de naderende herfst. De bladeren aan de vele bomen begonnen geel te worden en de baan lag groen en veerkrachtig te wachten, met de brede hindernissen uitnodigend gereed om overheen te vliegen. Simpele dingen — en daarbuiten kwam je grimmig oog in oog met jezelf te staan, hetgeen ik meestal eerder opwindend dan angstaanjagend vond. Tot dat moment in elk geval.
Jo zei: 'Niet meer dan acht deelnemers, precies het goede aantal,' en George zei als immer: 'Blijf niet te ver achter wanneer je door de laatste bocht komt.'
Ik zei dat ik het zou proberen.
Jo's ogen in haar zestigjarige gezicht glinsterden als van een kind en ik verbaasde mij erover dat ze al die jaren nooit de verwachtingsvolle opwinding op momenten als dit was kwijtgeraakt. Je mocht dan in de paardesport op ieder niveau schurken tegenkomen, maar er waren ook mensen als Jo en George, bij wie de eerlijkheid en goedwillendheid met grote letters op het gezicht geschreven stond en die de sport over het geheel genomen heilzaam en tot een plezier maakten.
Leven en dood mochten dan in de echte wereld serieuze zaken zijn, maar op een snelle steeplechaser op een vrijdagmiddag in de herfstzon waren leven en dood een luchthartig gokje, een uiting van gezondheid op een zieke planeet.
Ik trok de riem van mijn
valhelm aan, werd met een zwaai op Young Higgins geholpen en
reed met hem de baan op.
Misschien dat ik als beroeps met tien keer zoveel ritten als
nu al lang het plezier zou zijn kwijtgeraakt dat dit moment
mij altijd weer gaf - je kon nu eenmaal niet als een gek
blijven grijnzen, zelfs niet in jezelf, tijdens de lange reeks
van ritten die slechts brood op de plank moesten brengen, op
koude dagen, moeilijke banen, slechte paarden.
Young Higgins deed zijn naam
eer aan, hij danste op zijn tenen en sloeg opgewonden met zijn
hoofd. We stelden ons
tussen de zeven anderen in lijn op, allemaal jockeys die
ik toevallig kende van vele eendere gelegenheden in het
verleden, Amateurs had je in alle soorten — die middag waren
er een moeder, een tante en een grootvader die meereden,
en
bovendien een journalist, de zoon van een graaf, een
luitenant-kolonel, een concours-hippiqueruiter en ikzelf.
Zonder onze stalkleuren had vanaf de tribune alleen iemand
met scherpe ogen ons uit elkaar kunnen houden en dat was
precies waar het bij amateurraces om ging - de gelijkheid, de
nivellerende anonimiteit bij de start.
Het lint schoot omhoog en we gingen van start met drie mijl voor ons, bijna twee keer het hele parcours rond, tweeentwintig sprongen en dan het laatste rechte stuk heuvelopwaarts naar de eindpaal.
Het paard van de tante, dat te sterk voor haar was, nam de leiding van haar over en sloeg onmiddellijk een indrukwekkend gat, maar geen van de anderen deed moeite hem terug te halen. Het paard van de tante stormde op de lastige, heuvelafwaarts gelegen eerste hindernis af en krabbelde er stuntelend overheen, wat hem een lesje leerde en zijn berijdster
de kans gaf de teugels te
hernemen, en gedurende de volgende mijl gebeurde er niets
opwindends. De eerste race waarin
ik destijds meereed had een wervelende, golvende schermutseling
geleken, waaruit ik uitgeput en buiten adem te voorschijn was
gekomen, maar met de jaren kwam ook de ervaring, zodat men na een
tijdje om zich heen kon kijken en nadenken en zelfs
praten.
'Geef me wat ruimte, verdomme,' schreeuwde de overste aan mijn ene zijde.
'Lekker weer,' zei de
gravenzoon, die zijn omgeving altijd wist op te vrolijken met
zijn grappen, aan mijn andere zijde
gemoedelijk.
Til je kont op!' schreeuwde de moeder tegen haar paard, terwijl ze hem een klap op dat deel van zijn anatomie gaf. Ze was een goed ruiter en had een hekel aan trage paarden, want ze kon er niet tegen om niet te winnen. Ze woog zo'n vijfenzestig kilo, een en al spieren, en keek minachtend neer op de springruiter, die ze vaak van onbekwaamheid beschuldigd had.
Het was waar dat de springruiter zijn paard graag nauwkeurig recht voor de hindernissen bracht, zoals bij een concours gebruikelijk, en er tijdens de diverse steeple-chases waarin hij tot dusver had meegereden niet in geslaagd was zijn tempo te versnellen. Hij was dientengevolge niet iemand die je over een hindernis moest volgen en ik ging hem zoveel mogelijk uit de weg.
De journalist was de beste
jockey in de race, een beroeps in alles behalve de status, en
de grootvader was de slechtste,
maar boordevol schitterende, roekeloze durf. Min of meer op
een kluitje ging het hele stel de bocht door en denderde op de
laatste drie hindernissen van de eerste ronde af. De tante lag nog
steeds aan kop, dan kwamen op een rij de overste, ikzelf en de
gravenzoon, en daar vlak achter de moeder, met naast haar de
springruiter en de grootvader. Ik kon de journalist niet zien -
ergens achteraan ongetwijfeld, listig zijn kans
afwachtend.
Het paard van de overste maakte er bij de laatste hindernis van de drie een rotzooitje van; hij wierp zijn berijder met beide voeten uit de beugels, terwijl het militaire achterwerk ergens in de buurt van de manen van het dier in de lucht stak.
Terwijl ik naast hem neerkwam en mijn teugels weer bemachtigde, zag ik de overste hulpeloos langs de galopperende schouder van zijn paard omlaagglijden, terwijl hij vruchteloos worstelde om zichzelf weer in het zadel te hijsen.
Ik stak mijn arm uit, greep zijn trui beet en sjorde hem omhoog en naar achteren, waardoor zijn labiele zwaartepunt naar een wat gunstiger positie verschoof. Ik liet hem in mijn kielzog achter, terwijl hij hobbelend en met vertraagde pas weer stevig in het zadel ging zitten en probeerde zijn voeten in de rondvliegende stijgbeugels te krijgen, wat bij vijftig kilometer per uur nooit meeviel.
Heuvelopwaarts had hij echter de tijd om op adem te komen en de boel weer onder controle te krijgen, en we zwierden met zijn allen de bovenste bocht door en weer omlaag naar de lastige hindernis, in vrijwel dezelfde volgorde als de eerste keer.
Lang geleden had iemand mij eens op dezelfde manier teruggetrokken in het zadel - het was bij hindernisrennen iets vrij normaals. Ook had iemand mij eens met een opwaarts rukje aan mijn hiel recht omhoog de lucht in gewipt, maar dat was een ander verhaal. De overste zei: 'Bedankt,' en in vrijwel één adem door: 'Ga eens opzij, je zit me in de weg.'
Nadat we voor de tweede keer
over de watersprong aan de overkant van de baan waren gegaan,
deed de springruiter een
spurt naar voren en kwam toen achter de volgende hindernis, na een
bijzonder pedante sprong, bij de landing vrijwel tot
stilstand, waardoor de tante onder het uitslaan van
zeer on-tante-achtige taal van achteren tegen hem op
klapte.
'Verrukkelijk mens,' zei de gravenzoon waarderend toen we het debacle passeerden. 'Ga je zelf lekker?'
'Niet slecht,' zei ik. 'En jij?'
We sprongen samen op kop over de laatste van de zeven hindernissen aan de overkant en deden terwijl we door de lange laatste bocht en over de laatste drie hindernissen gingen ons uiterste best daar te blijven. Achter mij kon ik hoeven horen dreunen en de stem van de moeder, die haar slak van een paard aanspoorde. Toen ik de Pond-hindernis naderde, kon ik ruiken dat het paard van de gravenzoon vermoeid begon te raken en zag ik die lonkende eindpaal in de verte en de afstand erheen vrij voor mij liggen, en minstens enige ogenblikken dacht ik dat ik misschien zou winnen. Maar toen verscheen de overste weer snel aan mijn zijde, nog steeds schreeuwend om ruimte, en tussen de laatste twee hindernissen kwam de journalist, zoals ik al gevreesd had, met zo'n snelheid van achteren vandaan dat het leek of wij stilstonden, terwijl Young Higgins tegen de heuvel op snel vermoeid raakte en weer een middelbare Higgins werd.
We finishten als derde, wat
lang niet gek was, met de gravenzoon hardnekkig volhoudend vlak
achter mij als vierde,
'Een prachtige middag,' zei ik gelukkig toen we samen terugreden en
ik keek naar de lichtjes in zijn ogen en zag dat voor hem
hetzelfde gold als voor mij, een hoogtepunt dat men niet onder
woorden kon brengen, een avontuur van lichaam en geest dat van het
afstijgen en weer op de grond lopen letterlijk een terugkeer op
aarde maakte.
Jo was heel blij en stond Young Higgins uitbundig te bekloppen. 'Een prachtige race gelopen, niet waar, oude jongen? Sprong als een hinde.'
'Je zou tweede geworden zijn,' zei George, die een goede kijker had, 'als je de overste had laten vallen.'
'Tja... nu ja,' zei ik, terwijl ik de singels losgespte, 'er waren daar in de diepte een heleboel hoeven.'
George glimlachte. 'Vergeet niet in te wegen.' (Dat zei hij iedere keer weer.) 'Kom naar de eigenarenbar zodra je je verkleed hebt, voor een glaasje.'
Dat nam ik aan. Het was een
deel van het ritueel, een deel van de afspraak. Ze vonden het
prachtig om de race van
Young Higgins sprong voor sprong nog eens op te halen
als wederdienst voor de rit die ze mij gegund hadden. Ze
stonden nog steeds in de afzadelpaddock met kennissen te
praten toen ik weer in mijn gewone kleren naar buiten kwam en
ze
wenkten me met een uitnodigende glimlach dat ik me bij
het groepje moest aansluiten. Geen van mijn eigen
familieleden viel te bekennen, zodat ik zonder
problemen met hen meeliep, en onder een paar glazen van Jo's
favoriete cognac met
gemberbier verdiende ik mijn plezier van die middag door hun er een beschrijving van te geven.
Na afloop liep ik naar de
weegkamer terug en merkte dat niet alleen alle familieleden
van daarstraks nog steeds op de
renbaan waren, maar dat ze zich tot een kwaadaardige zwerm
hadden verenigd en dat een van de bijenkoninginnen zelf zich
bij hen had gevoegd, mijn moeder Joyce.
Joyce ging die dag gekleed
in een bontmanteltje met groene hoed. Ze bad geblondeerd haar en
groenachtige ogen achter contactlenzen waaraan maar zelden, in het
dagelijks leven noch bij het kaartspel, iets ontging.
Verbijsterd maar met een
onbewogen gezicht gaf ik haar een plichtsgetrouwe kus op haar
gladde wang, waarvoor ze, scheen het, niet in de stemming
was.
'Lieverd,' zei ze met knetterende lettergrepen van ontstemming, 'heb jij die rat van een Norman West op mij afgestuurd om te controleren waar ik jongstleden vrijdag uithing?'
'Eh,' zei ik.
'En heb je hem met dezelfde boodschap naar Vivien toe gestuurd om haar gangen na te gaan?'
'Nu,' zei ik half glimlachend, 'ik zou mij iets minder grof hebben uitgedrukt, maar ik geloof het wel, ja.'
Een batterij van ogen was op mij gericht, even vriendelijk als napalm.
'Waarom?' snauwde Joyce.
'Heeft Norman West dat niet verteld?'
Ongeduldig zei ze: 'Hij zei
iets absurds over een aanslag op Malcolm. Ik heb hem gezegd
dat indien Malcolm het
slachtoffer van een aanslag zou zijn geweest, ik daar wel
van gehoord zou hebben.'
'Malcolm was op een haar na
dood,' zei ik op vlakke toon.
'We hebben Norman West gevraagd ons zekerheid te verschaffen dat
geen van jullie het gedaan kan hebben.'
Joyce verlangde te weten wat er met Malcolm gebeurd was en ik vertelde het haar. Zij en alle anderen luisterden met open mond en duidelijk geschokt, en indien zich achter een van die ontstelde gezichten iemand verschool die er meer van wist, dan viel daar niets van te bespeuren.
'Arme paps,' riep Serena uit. 'Wat beestachtig.'
'Een zaak voor de politie,' zei Donald luid.
'Ben ik met je eens,' zei ik, 'Het verbaast me dat ze al niet bij jullie geweest zijn, net als na de dood van Moira.'
Edwin zei hoofdschuddend: 'Op het nippertje, op het nippertje,' waarna hij er, aangezien hij de spijtige klank in zijn stem even duidelijk hoorde als ik, haastig aan toevoegde: 'Wat een geluk dat hij nog bij kennis kwam.'
'Wanneer de politie een
onderzoek instelt,' zei ik, 'zullen ze de uitkomst daarvan
niet direct aan Malcolm meedelen.
Hij wil voor zichzelf de zekerheid hebben dat niemand van de
familie afgelopen vrijdagmiddag op Quantum was. Als jullie met
Norman West meewerken wanneer hij bij jullie komt, zal dat
voor Malcolm een hele geruststelling zijn.'
'En als we niet kunnen bewijzen waar we waren?' vroeg Debs.
'Of het ons niet meer herinneren?' zei Lucy.
'Malcolm zal ermee moeten leven,' zei Joyce zuur.
'Ermee leven zou hem minder moeite kosten,' zei ik droog. 'Hij wil vermijden dat hij ermee moet sterven.'
Ze staarden mij zwijgend
aan. De realiteit van de moord op Moira was voor hen,
vermoedde ik, net als voor mij een
smeulende lont geweest, waaraan aanvankelijk zo te zien geen
slechte consequenties vastzaten, maar die naarmate de tijd
verstreek toenemende reden voor bezorgdheid gaf. Misschien hadden
zij zich in het begin net als ik vastgeklampt aan de theorie
van een indringer van buiten zonder motief, daar het
alternatief beslist ondenkbaar was, maar in de weken sindsdien
moesten ze zich toch op zijn minst dingen zijn gaan afvragen.
De lont zou weldra een reële achterdocht over en weer doen
ontvlammen, begreep ik, en de tere familieband zou er weieens door
uiteen kunnen scheuren en ten slotte voorgoed vernietigd
worden.
Zou ik dat heel erg vinden, vroeg ik mij af. Niet als ik Malcolm nog had... en misschien Ferdinand... en Joyce... en misschien Lucy, of Thomas... Serena... zou ik het erg vinden als ik Gervase nooit meer zag?
Het antwoord was verrassend genoeg ja, dat zou ik erg vinden. Hoe onvolmaakt, ruziënd en krakkemikkig de familie ook in elkaar zat, zij was de oorsprong en het geraamte, de geografie van het bestaan. Moira, door niemand beweend, was die landkaart reeds aan het herschrijven en indien haar moordenaar nooit gevonden zou worden of indien Malcolm zelf - ik mocht er niet aan denken — vermoord werd, zou er geen herstel mogelijk zijn, geen verbetering van de betrekkingen, geen telefonisch netwerk voor inlichtingen, geen contact, alleen maar een aantal uiteengereten melkwegstelsels die zich onverbiddelijk van elkaar verwijderden.
De grote knal, dacht ik, lag nog voor ons. De kunst was de lont te doven voor de explosie kwam en dat was allemaal goed en wel, maar waar lag het brandende eind en hoeveel tijd hadden we nog?
'Geef me iets te drinken,
lieverd,' commandeerde Joyce.
'We zitten diep in de narigheid.'
Ze liep in de richting van de tribune, maar de anderen maakten geen aanstalten haar te volgen. Ik keek naar de zeven gezichten waarop verschillende gradaties van bezorgdheid te lezen stonden en zag hen al lichtelijk uit elkaar drijven, niet één samenhangende groep meer, maar Donald en Helen als paar, Lucy en Edwin eveneens, en dan Ferdinand, Debs en Serena, het jongste trio.
'Ik zal Malcolm van jullie bezorgdheid op de hoogte brengen,' zei ik. 'En van jullie geldnood.'
'O ja, alsjeblieft,' zei Helen hartstochtelijk.
'En het voorstel van Gervase,' voegde Ferdinand eraan toe.
'Kom toch mee, lieverd,'
riep Joyce gebiedend achterom.
'Waar is de bar?'
'Opschieten, broertje,' zei
Lucy spottend. Serena zei: 'Laat mams niet wachten,' en Debs
giechelde openlijk. Ik dacht er
nog even over om stokstijf te blijven staan en Joyce terug
te laten komen, maar wat deed het er ook toe? Ik was tegen
de
schimpscheuten bestand, ik had ze jarenlang overleefd en
ik begreep waaruit ze voortsproten. Ik haalde
quasi-zielig mijn
schouders op en liep achter Joyce aan, en ik kon de medelijdende glimlachjes in mijn nek voelen.
Ik loodste Joyce de drukke bar voor leden binnen, waar langs een kant een buffet stond met salades en broodjes en een grote man in kokskledij die kalkoen, runderbouten en hammen van het been stond te snijden. Ik was hongerig na mijn rit en bood Joyce iets te eten aan, maar ze wees het voorste) als te onnozel van de hand. Ik haalde daarom een grote wodka-tonic voor haar en een gewone gemberbier voor mijzelf en we vonden een paar lege stoelen aan een tafeltje in een afgelegen hoek, waar ze zich na heel even om zichheen gekeken te hebben om zich ervan te vergewissen dat ze in het geroezemoes niet afgeluisterd kon worden, vooroverboog tot de rand van haar groene hoed praktisch mijn voorhoofd raakte en van wal stak met haar derde-graadsverhoor.
'Waar is je vader?' vroeg ze.
'Wanneer heb je je vader voor het laatst gezien?' verbeterde ik haar.
'Waar heb je het in godsnaam over?'
'Dat schilderij van Orechardson.'
'Hou op met je spelletjes. Waar is Malcolm?'
'Weet ik niet,' zei ik.
'Je liegt.'
'Waarom wil je dat weten?'
'Waarom?' Ze was
stomverbaasd. 'Omdat hij gek geworden is.' Ze dook in haar
omvangrijke handtas en haalde een
envelop te voorschijn, die ze mij toeschoof, 'Lees dit
eens.'
Ik opende de envelop en vond er een stukje uit een krant in, een uitgeknipte alinea zonder kop of naam van het blad.
Er stond:
Brits pretendent voor de titel is Blue Clancy, tweede in de Derby van vorig jaar en dit jaar winnaar van de King Edward VII Stakes tijdens de Royal Ascot, Eigenaar Ramsey Osborn dekte gisteren zijn weddenschappen op de Arc in door een aandeel van vijftig procent in zijn vierjarige hengst te verkopen aan de arbitrageant Malcolm Pembroke, die zich eerst deze week bij de premieveiling met een jaarling van twee miljoen guinea's in de volbloeds begaf.
Oef, dacht ik.
'Waar stond dit in?' vroeg ik.
'Wat doet dat ertoe, waar het in stond? In die nieuwe "Paardenpraat"-rubriek in de Daily Towncrier. Ik zat vanochtend koffie te drinken, toen ik het las en mij haast in mijn koffie verslikte. Waar het om gaat is, is het waar?'
'Ja,' zei ik,
'Wat?'
'Ja,' zei ik nogmaals. 'Malcolm heeft de helft van Blue Clancy gekocht. Waarom ook niet?'
'Soms ben je zo stom dat ik je wel kan meppen,' zei mijn moeder woedend. Ze pauzeerde even om adem te halen, 'En wat is eigenlijk een arbitrageant?'
'Iemand die zijn geld verdient door dingen te kopen als de prijs laag is en te verkopen als ze hoog genoteerd staan.'
'O. Goud.'
'En buitenlandse valuta. En aandelen. En misschien renpaarden.'
Ze was onvermurwbaar. 'Je weet heel goed dat hij zijn geld alleen maar wegsmijt om iedereen te treiteren.'
'Hij vond het
verschrikkelijk dat Moira werd vermoord.
Hij vond het verschrikkelijk dat hij zelf werd overvallen.
Ik denk niet dat hij zal stoppen met geld uitgeven totdat
hij weet of we een moordenaar in de familie hebben of niet,
en zelfs dan nog...' glimlachte ik, 'begint hij de smaak ervan
te pakken te krijgen.'
Joyce keek mij strak aan, 'Moira is door een indringer vermoord,' zei ze.
Ik gaf geen antwoord.
Ze nam een grote slok van haar wodka-tonic en keek mij ontdaan aan. Ze was bij mijn geboorte nog maar net twintig geweest en nauwelijks negentien toen Malcolm haar hals over kop uit een antiquariaat in Kensington had meegetroond en haar binnen een maand met een nieuwe trouwring en te weinig omhanden in zijn huis had geïnstalleerd.
Malcolm vertelde me weieens over die tijd en had gezegd: 'Ze kon met cijfers overweg, weet je. En ze kon me verslaan bij het kaarten. En ze zag er zo zedig uit. Zo jong. Totaal niet bazig, zoals later. Wist je dat haar oudelui me een parvenu vonden? Hun voorouders gingen terug tot Charles II, de mijne tot een Victoriaanse scharensliep. Maar haar oudelui waren niet rijk, weet je. Enkel kouwe kak. Het was meer een impuls, mijn huwelijk met Joyce, Oké, ik geef het toe. Het ergste was nog dat ze niet van sex bleek te houden, je hebt van die vrouwen. Geen hormonen. Daarom bleef ik doorgaan Alicia te ontmoeten. Nu ja, waarom ook niet? Joyce en ik konden het samen heel goed vinden, aardig en beleefd tegen elkaar en zo, tot ze achter mijn verhouding met Alicia kwam. Toen had je de poppen aan het dansen, maanden achtereen was de hel losgebarsten, herinner je je nog? Nee, dat zul je je niet herinneren, je was toen pas vier of vijf.'
'Vijf, en naderhand zes.'
'Werkelijk? Joyce speelde
graag de baas in huis, weet je. Ze leerde wat macht betekende.
Werd volwassen, veronderstel
ik. Ze wierp zich heel serieus op bridge en begon met
vrijwilligerswerk. Ze vond het vreselijk dat allemaal te moeten
achterlaten, mij te verlaten kon haar weinig schelen. Ze zei
dat Alicia haar van haar zelfrespect beroofd had en haar
positie
in de plaatselijke gemeenschap onmogelijk had gemaakt.
Ze heeft het haar nooit vergeven, is het wel?'
Joyce was teruggegaan naar het plaatsje in Surrey waar haar ouders gewoond hadden en later gestorven waren, en had hun maatschappelijke positie in de lokale gemeenschap kundig overgenomen. Ze zat de plaatselijke bevolking achter haar vodden ten behoeve van liefdadige doelen, nam geregeld deel aan bridgetoernooien, verwierf zich een zekere befaamdheid en had het Alicia inderdaad nooit vergeven.
In de bar op Sandown ging ze
als altijd gekleed met een zakelijk aandoende luxe: een
nertsmanteltje over een grijs
maatpakje, een keurige witzijden blouse, een lang paarlsnoer,
schoenen met hoge hakken, een groenvilten hoed, een
glimmend glacé handtas. 'Een goedgeklede, welopgevoede, blonde
ijspegel,' had Alicia haar eens genoemd, wat tegelijk
juist en onbillijk was,
evenals Joyce's sarcastische opinie over Alicia waarmee ze
haar lik op stuk gaf: 'Een in de vetpot
ronddrijvend stuk kippevlees.'
Joyce dronk haar glas vrijwel leeg en zei: 'Denk je heus dat een van ons tot moord in staat is?'
'Ik weet het niet.'
'Maar wie?'
'Daar gaat het nu juist om.'
'Onmogelijk,' hield ze vol.
Tja,' zei ik. 'Neem ze eens stuk voor stuk. Zeg me dan waarom het in elk afzonderlijk geval onmogelijk is, gezien ieders persoonlijk karakter. Begin maar bij het begin, bij Vivien.'
'Nee, Ian,' protesteerde ze.
'Jawel,' zei ik. 'Help me. Help Malcolm. Help ons allemaal.'
Ze wierp me een langgerekte, bezorgde blik toe, zonder acht te slaan op de drukte en het lawaai om ons heen. De volgende race was al aan de gang, maar zonder dat het publiek dat er via het gesloten televisiecircuit boven onze hoofden naar keek merkbaar afnam.
'Vivien,' hield ik aan.
'Onmogelijk, gewoon onmogelijk. Ze is zo onnozel als wat. Als ze ooit iemand had willen vermoorden, zou het lang geleden Alicia zijn geweest. Alicia heeft Viviens huwelijk verwoest, net als het mijne. Vivien is een snotteraar, boordevol zelfbeklag. En waarom zou ze het doen? Voor die drie onmogelijke kinderen van haar?'
'Misschien,' zei ik. 'Ze hebben allemaal geld nodig. Zelf bezit ze niet genoeg om hen financieel bij te springen.'
'Het blijft onmogelijk.'
'Goed dan,' zei ik. 'En Donald dan? En Helen?'
Donald was tien, meer dan half zo oud als Joyce, toen ze met Malcolm trouwde, en hij was evenals Lucy en Thomas kind aan huis geweest op Quantum, telkens wanneer Malcolm zijn recht als toeziend voogd had laten gelden en ze te logeren had, Joyce's ongeïnteresseerdheid in kinderen gold ook haar stiefkinderen, die ze rumoerig, ruzieachtig en slechtgemanierd vond, hoewel Malcolm het daar niet mee eens was.
'Donald is een opgeblazen, snobistische kwast,' zei ze thans, 'en zo onzeker als wat als hij onder druk staat. Malcolm zegt dat Helen even hersenloos is als ze knap is, maar het lijkt mij dat je voor een moord geen hersens nodig hebt, eerder het tegenovergestelde. Ik dacht wel dat Helen als een furie zou vechten als haar jongen bedreigd werden. Maar Moira vormde geen bedreiging voor ze, althans niet rechtstreeks. Ik zou denken dat Helen alleen maar in een vlaag van woede een moord zou kunnen plegen, maar dat is met de meeste mensen zo, als zij zelf of hun kinderen in het nauw gedreven worden.'
Ik vroeg mij af of ze van de schoolgeldcrisis wist - als ze het haar niet persoonlijk verteld hadden, dan had ze hen opmerkelijk juist getypeerd.
'Lucy?' vroeg ik.
'Lucy kijkt op iedereen neer, vooral als ze meer geld hebben.'
Arme Lucy, dacht ik. 'En Edwin?' vroeg ik.
Joyce fronste haar voorhoofd. 'Edwin...'
'Edwin lijkt je niet onmogelijk?' vroeg ik.
'Hij heeft nooit tijd vrij
tussen het boodschappen doen.
Geen tijd genoeg in elk geval om kalm af te wachten tot
hij Moira alleen in haar broeikas aantreft.'
'Maar qua karakter?'
'Daarvoor ken ik hem niet
goed genoeg,' bekende Joyce.
'Hij smacht naar geld, dat is wel zeker, en hij heeft het verdiend,
na al die jaren de rommel voor Lucy opruimen. Ik weet niet
wanneer zijn geduld op is.'
'Goed dan,' zei ik, 'en Thomas?'
'Thomas!' Joyce trok een
haast bedroefd gezicht. 'Hij was niet zo onuitstaanbaar als
Donald en Lucy toen hij klein was.
Van hen drieën had ik hem nog het liefst. Maar die
verdomde Vivien heeft hem danig verpest, of niet soms? God mag
weten waarom hij met Berenice getrouwd is. Die treitert
hem het graf in voor hij de kans krijgt iets te erven, en waar
blijft zij dan?'
Joyce dronk haar glas leeg en zei: 'Ik houd hier niet van, Ian, en ik stop er ook meteen mee.'
Thomas, dacht ik. Ze was van
Thomas nog niet zo zeker en dat wilde ze niet zeggen. De
analyse was plotseling bij een
onwelkome, misschien onverwachte, afgrond beland.
'Nog iets drinken?' stelde ik voor.
'Ja. Gervase drinkt, wist je dat?'
'Hij deed nooit anders.'
'Ursula belde me om raad.'
'Is het waarachtig?' Ik was verbaasd, 'Waarom vroeg ze het Alicia niet?'
'Ursula heeft een
verschrikkelijke hekel aan haar schoonmoeder,' zei Joyce. 'Dat
hebben we gemeen. Ursula en ik zijn
tegenwoordig heel goed met elkaar bevriend.'
Niet te geloven, dacht ik, en ik stond op om nog iets te drinken te halen.
Joyce sperde opeens ongelovig haar ogen wijd open, terwijl ze langs mij heen keek.
Ik wist wel dat je loog,' zei ze bits. 'Daar is Malcolm.'